Jeu de Boules (eigenlijk Pétanque) is een spel van concentratie, tactiek en techniek. Het is belangrijk dat je vooral in het begin veel zorg en aandacht besteedt aan je manier van spelen. Iedereen zal uiteindelijk wel een eigen stijl ontwikkelen, maar dit is dan een persoonlijke interpretatie van de techniek en is vaak afhankelijk van lichaamsbouw.
Voetenstand
De rechtervoet wijst naar de plek waar je de boule wilt laten landen. De linkervoet staat op comfortabele afstand van en evenwijdig aan de rechtervoet, mogelijk met een iets open houding. Linkshandige werpers plaatsen de voeten andersom.
Werpen
De boule moet losjes in de hand liggen, waarbij de duim bij voorkeur rust op het tweede kootje van de wijsvinger. De duim mag de boule niet sturen.
De worp wordt met een armzwaai in één soepele beweging uitgevoerd.
De boule verlaat de hand via de vingertoppen en wijst deze na.
Worpen voor Pointeurs
Rollende boule plaatsen (roulette)
De boule wordt bij deze worp half voorovergebogen of gehurkt gespeeld. Bij het rollen raakt de boule binnen een afstand van 2 tot 5 meter van de werpcirkel de grond (op de donnée), waarna de boule zo dicht mogelijk naar de «but» rolt. Voor deze worp is het belangrijk dat de baan goed bekeken wordt, daar er veel onregelmatigheden op de baan kunnen voorkomen.
Halfhoge boule gooien (demi-portée)
Bij de lage gooi wordt de boule met een boog gegooid zodat de boule halverwege de werpcirkel en de «but» de grond (op de donnée) raakt. Hoe hoger je de boule gooit, hoe korter de boule zal uitrollen. Het uitrollen wordt ook bepaald door de bodemgesteldheid. Bij deze worp is de mate van tegeneffect (waardoor de boule terug wil rollen of niet doorrolt) belangrijk.
Hoge boule gooien (portée)
Bij een hoge gooi wordt de boule zeer hoog in de lucht gegooid zodat de boule bijna verticaal naar beneden valt. De boule raakt de grond (op de donnée) op minder dan 1 meter van de «but». Ook bij deze worp is de mate van tegeneffect (waardoor de boule terug wil rollen of niet doorrolt), met name bij harde ondergrond, belangrijk.
Worpen voor Tireurs
Slepend schieten (lang over de grond)
Bij dit schot wordt de boule zo krachtig mogelijk gespeeld, waarbij de boule 3 tot 4 meter voor het doel de grond raakt. Het grote nadeel van dit schot is dat de boule alle onregelmatigheden van het terrein tegenkomt, waardoor er minder controle is. Het resultaat is dus zeker niet voorspelbaar.
Indirect schieten (kort over de grond)
Een van de meest voorkomende redenen dat tireurs de boule van de tegenstander missen is dat de boule over de tegenstander heen springt (met name bij harde banen). Om dit te voorkomen kan men het beste kort schieten. Laat de boule 20 tot 30 cm landen voor de boule van de tegenstander. De aanvallende boule rolt door en ketst de tegenstander weg. Deze worp is alleen geschikt voor zanderig en vlak terrein. Zelfs het kleinste steentje kan er voor zorgen dat men het doel mist.
IJzer op ijzer schieten (fer)
Dit type schot wordt voornamelijk gebruikt op onregelmatig terrein. De boule van de tegenstander moet men recht in het midden raken, een schot op het ijzer dus. Dit is het moeilijkste schot, dat veel nauwkeurigheid vereist. De boule moet de tegenstander raken zonder de grond te raken.
IJzer op ijzer schieten (carreau)
Neemt de boule de plaats in van de boule van de tegenstander is dit een “carreau”.